Blog

Hoe Gods aanwezigheid zorgt voor een leven in heiliging

n.a.v. 2 Tessalonicenzen

De Heere laat zijn gemeente niet alleen (2 Tess. 1: 1-2)

Op zijn tweede zendingsreis heeft Paulus de bedrijvige wereldstad Tessalonica aangedaan. Samen met zijn medewerkers Silas (ook wel Silvanus genoemd) en Timoteüs verkondigt hij drie weken lang het evangelie in de synagoge. Enige tijd daarna moeten ze halsoverkop vluchten als gevolg van de haat van de joden die de volksvergadering van de stad tegen hen heeft opgehitst. De jonge gemeente moet al heel snel nadat ze Jezus als Verlosser hebben aangenomen op eigen benen staan. En dat zonder het Nieuwe Testament, dat toen nog niet geschreven was! Maar, ook al moeten ze het zonder de apostelen stellen, de Heere is bij hen. Dat blijkt uit twee brieven die door datzelfde apostolische driemanschap worden verstuurd. Paulus, Silvanus en Timoteüs schrijven twee brieven aan de gemeente van de Tessalonicenzen (1 Tess. 1:1; 2 Tess. 1:1 ). Alleen de groet van de apostelen is al bemoedigend. Lees maar hoe dat werkte in die jonge gemeenten in Handelingen 15: 30-33. Maar de bemoediging gaat nog verder. De gemeente bestaat vooral uit tot geloof gekomen heidenen (Hand. 17: 4). Letterlijk worden ze door Paulus en zijn medewerkers dan ook aangesproken als 'gemeente van Tessalonicenzen', wat in het Grieks hetzelfde betekende als 'volksvergadering van Tessalonicenzen'. Op het eerste gezicht geen enkel verschil tussen een christelijke Tessalonicenzer en een ongelovige stadsgenoot. Door het geloof zijn hun persoonlijkheid en hun identiteit niet veranderd. Toch hebben ze wel degelijk een nieuwe identiteit. Want de complete aanspraak luidt 'gemeente van Tessalonicenzen in God, onze Vader, en de Here Jezus Christus'. Dat is hun leven. Dat is hun nieuwe bestaan. Ze hebben hun bestaan in Hem. Alleen al door Jezus aan te nemen als hun Verlosser. En namens die God begroeten de apostelen hen met de genade- en vredegroet. Dat wordt hen aangeboden. Genade en vrede.         

De bemoediging die uitgaat van het voortdurende gebed om vol te houden (2 Tess. 1: 11-12)

Genade en vrede is niet alleen aan de jonge gemeente aangeboden, maar het heeft ook al echt gewerkt. Hun geloof neemt sterk toe. Dat geldt ook voor hun liefde voor elkaar. Er is volharding ondanks vervolging. Paulus en zijn medewerkers danken God te allen tijde daarvoor (2 Tess. 1: 3-4). Maar danken en bidden gaan samenop. God is getrouw. Maar wel in de weg van volharding in het geloof. Aan het geloof is niets vanzelfsprekends. Daarom is het net zo nodig om te allen tijde te bidden. Dat doen Paulus en zijn medewerkers dan ook (2 Tess. 1: 11). En dat maakt de bemoediging voor de gemeente nog groter dan die al was. Want ze hebben ook daadwerkelijk een pittige strijd te voeren. Ze worden verdrukt en het kost wat om vol te houden. De voortdurende gebeden van de apostelen zijn een aanmoediging en een bemoediging ineen voor de jonge, strijdende gemeente. Maar zo mogen ze al lijdend beseffen dat ze bij de Heere Jezus horen. En onder de verdrukkingen en de spot van hun stadsgenoten bewerkt de Heere in hen dat ze bekend komen te staan als mensen die het goede voor hebben met anderen. Zo werkt het geloof. Ze waren, zonder er iets voor te hoeven doen, verlost. Maar nu ze eenmaal verlost zijn, blijven ze niet zonder werken (2 Tess. 2: 11). Maar het ultieme doel van het gebed van de apostelen is de verheerlijking van Jezus' naam. Daar gaat het om. Daar is ook de genade voor bedoeld. En is dat ook inderdaad geen genade? Dat de naam van Jezus door zondaren heen verheerlijkt mag worden? En dan mogen de gelovigen ook zelf verheerlijkt worden. Ja, want ze zijn immers 'in Hem' (2 Tess. 2: 12)?

Een oproep tot standvastigheid in het geloof (2 Tess. 2: 15-17)

Na de bemoediging en het voortdurende gebed van de apostelen is er nog een manier waarop de gemeente uiteindelijk wordt aangespoord tot een heilig leven. De christenen worden ook aangesproken. En dat op een indringende manier. Ze worden opgeroepen om standvastig te zijn. Dat betekent heel concreet dat ze moeten blijven bij wat hen is geleerd. En dan moeten ze niet luisteren naar geruchten. Maar om te blijven bij het gezonde onderwijs moeten ze terug naar de bron. Ze hebben het onderwijs van Paulus en zijn medewerkers ontvangen. En zij hebben het weer van Jezus Christus zelf ontvangen. En daar moeten ze bij blijven. Bij die oproep om standvastig te zijn, hoort ook het besef dat onze Here Jezus Christus hen zelf lief heeft gehad, samen met God, onze Vader (2 Tess. 2:16). Ze zijn door Hem persoonlijk geroepen. En, terwijl ze leven in de laatste dagen voor de dag des Heren, hebben ze eeuwige troost en goede hoop gekregen. Dat wil zeggen: bijstand van Jezus zelf tot de allerlaatste dag en zekerheid dat ze Hem zullen ontmoeten als hun Verlosser. Die laatste dag komt eraan, maar het is nog niet zover. En in die tijd worden ze geroepen tot een leven in heiliging. Hun harten, waardoor ze in beweging worden gezet, ontvangen bijstand en troost. En ze worden sterk gemaakt in alle goed werk en woord. Zo ziet de levensheiliging eruit. Christenen doen goede werken. Dat staat zelfs voorop. En dan volgen ook de goede woorden (2 Tess. 2: 17).

Laat leer en leven één zijn (2 Tess. 3: 10)

Tot slot moet er nog een misverstand uit de weg worden geruimd. Er zijn christenen die de levensheiliging niet goed begrijpen. Ze vormen zelfs een gevaar voor de vrede in de gemeente. Wat doen ze dan? Ze willen niet werken. Ze kunnen wel, maar willen niet. En toch zijn ze druk. Ze zijn bezig, maar ze zijn bezig met iets anders dan werk (2 Tess. 3: 10-11). Het zou goed kunnen zijn dat ze denken dat de dag van de Here al aangebroken is (2 Tess. 2: 2). In ieder geval gedragen ze zich ongeregeld (2 Tess. 3: 11). Dat betekent dat ze doen alsof het geloof in Christus de gewone orde opheft. Waarschijnlijk vinden ze zichzelf heel geestelijk, maar ze in de samenleving staan ze aan de zijlijn. Dat geeft allereerst in de samenleving een verkeerd beeld. Terwijl christenen bekend horen te staan om goede werken en goede woorden, staan zij vooral bekend als mensen die zich beter voelen dan de anderen. Goede werken betekent ook gewoon je dagelijkse werk doen. Dan kun je ook elkaar helpen van het geld dat je verdient. En daarom heeft het ook effect in de gemeente. In de gemeente ben je dienstbaar aan elkaar. De armen mogen genieten van de hulpvaardigheid van de werkenden. Maar niet als ze arm zijn door eigen schuld. Dan ga je parasiteren. En als je je dan ook nog als een lastpost gaat gedragen, door je vrije tijd te besteden aan je eigen geestelijke bezigheden, dan dien je de gemeenschap der heiligen niet. En zo leren Paulus en zijn medewerkers door de Heilige Geest hoe de genade en de vrede in de gemeente actief zijn.

LH

© 2024 GK Zwijndrecht e.o.